`Goldschmidt-variaties' worden ze wel genoemd, de essays van Tijs Goldschmidt, waarin niets is wat het lijkt, en waarin cultuur en evolutie altijd meer met elkaar te maken hebben dan je op het eerste gezicht vermoedt. In een essay over digitalisering van teksten zoekt hij naar parallellen tussen het kopiëren van DNA en het steeds nauwkeuriger kopiëren en sneller verspreiden van teksten (`culturele evolutie'). Daarnaast zet hij de biologische betekenis uiteen van, onder veel meer, de rue d'amour.
Goldschmidts onderwerpen zijn verrassender dan ooit: onze omgang met asielzoekers en zwerfwolven, racistische achtergronden van de zoektocht naar de yeti en de rol van pornografie en schaamte in het werk van Marlene Dumas. En dat is lang niet alles: er zijn autobiografische stukken over twee bevriende beeldsnijders uit de Asmat (Papoea) in het Amsterdamse Vondelpark en over zijn bewondering voor de vermaarde etholoog Niko Tinbergen.
Tijs Goldschmidts essays zijn altijd erudiet maar ook lichtvoetig en associatief. `Een essay of persoonlijke beschouwing zou moeten lezen als een brief aan een goede vriend of vriendin,' zegt hij er zelf over.
Naar aanleiding van hun gezamenlijke guilty pleasure B&B Vol Liefde schrijven Nelleke Noordervliet en Nina Polak elkaar in De klik over de romantische liefde, over liefdesverdriet, angst en verlangen, over discipline en motivatie, over schrijven, taal en leven.
Vrijwel iedere dag maakt Jacques Vriens een rondje door het Savelsbos in Limburg, dat in het voorjaar verandert in een zee van bosanemonen, sleutelbloemen en daslook. Boven in het bos wacht hem een adembenemend uitzicht op het dorp waar hij woont. Op deze plek stond in de achttiende eeuw de galg, zodat de gehangene in zijn laatste minuten nog een mooi uitzicht had.
Vriens wandelt hier al bijna zijn hele leven lang. Hij liep er als zestienjarige rond met zijn eerste vriendinnetje, dat hij toen nog niet durfde te kussen, huilde er om de dood van zijn broer en speelde er verstoppertje met zijn (klein)kinderen. In de jaren zeventig, als meester in Amsterdam, nam hij zijn leerlingen er mee naartoe op schoolkamp: voor die Randstedelijke bleekneusjes was het bos een groot sprookjeswoud.
Het Dassenpad is een wandeling in weemoed, langs mergelgrotten, kiezelkuilen, miauwende buizerds en gestreepte nachtbrakers.
Al zolang Kollaard in Zweden woont, vertelt hij vrienden in Nederland over de glorieuze Zweedse lente, over de ongelooflijke frisheid ervan, het licht, de kleur, en koestert hij het verlangen erover te schrijven. Bijna elk jaar begint hij aantekeningen te maken, eerst vlijtig, dag na dag, maar allengs minder, totdat de inspanning verdampt in de dingen die altijd urgenter lijken. Maar afgelopen jaar was hij vastbesloten: dit keer bewandelt en beschrijft hij de Zweedse lente.
Tijdens zijn wandelingen stuit hij op schreeuwleeuweriken, onhandige fazanten, iets vinkerigs, iets spechterigs, en een duizelingwekkende hoeveelheid planten in bloei. Te midden van zo veel leven denkt Kollaard na over de dood, omhelsd door zo veel lichtheid schrijft hij over somberte, en chagrijnig door een sneeuwbui in april legt hij uit hoe je de natuur een zetje kunt geven - want ze komt niet vanzelf, die lente.
'Vanaf jonge leeftijd zoeken mensen aansluiting bij een collectief - een gezin, (sub)cultuur of gemeenschap - en willen erin opgenomen worden, ook als dat betekent: zwijgend toekijken of actief bijdragen aan uitsluiting en wanpraktijken.'
In haar ijzersterke essay De genocidefax laat Roxane van Iperen zien dat we altijd op zoek zijn naar bevestiging en aansluiting bij een groep, ook als dat betekent: liegen, zwijgen of wegkijken. In helder proza laat ze de voorgeschiedenis van de Rwandese genocide in 1994 zien, en hoe er toen niet werd ingegrepen. Naadloos trekt ze de lijn van haar betoog door naar het heden, naar ons, naar Nederland. Want bovenal is het een essay over ieder individu, en over de gecompliceerde keuze tussen je conformeren aan de groep of je uitspreken over onacceptabel gedrag, met elk risico van dien.
Als kind liep Joyce Roodnat dag in dag uit met haar moeder door Amsterdam-Oost. Ze gingen samen naar de bibliotheek in Betondorp, keken naar de bomen op de Oosterbegraafplaats, wandelden naar school 'aan de andere kant' van de Middenweg.
Roodnat, inmiddels zelf moeder van een volwassen dochter, loopt de routes na die ze zo vaak met haar moeder heeft gewandeld. Ze verweeft haar observaties over toen en nu met bespiegelingen over het moeder¬schap. En ze realiseert zich dat haar warme, eigengereide moeder het zwaar gehad moet hebben als gescheiden vrouw in een buurt waar een moeder moeder was en een huwelijk een onwrikbaar gegeven.
Met moeder mee is een stervormige wandeling door Amsterdam-Oost, die laat zien wat generaties aan elkaar doorgeven en hoe de stad veranderd is.
Sterk en vrij voelt Yolanda Entius zich als ze met de tent op haar rug door de bergen loopt. Haar rugzak is gevuld met alleen het essentiële; de inhoud wordt gedicteerd door een looplijst die na jarenlange wandelervaring in steen is gebeiteld. Ook de wandelkaart biedt houvast tijdens haar tocht in de Mercantour, langs de Frans-Italiaanse grens: waar haar trouwe tent, de Slak, kan worden opgezet, waar water te vinden is, welke route ze moeten volgen; het staat allemaal op papier.
Maar Entius heeft niet alles onder controle. Haar geliefde F bijvoorbeeld, die zich tijdens hun wandeling volledig aan haar regie onttrekt, en tranen, het weer, herinneringen, ontroering en de dood. In een verslavend relaas denkt Entius na over alleen en samen zijn, controledwang en -verlies, de binnen- en buitenwereld, en over wat de ogen troost biedt.
Vijftig jaar na de publicatie van zijn eerste poëzie gaat Willem Jan Otten (1951) op zoek naar het gedicht waarin staat wat hij wil zeggen. Hij heeft het eens gelezen, dat staat vast. Hij herinnert het zich nauwelijks. Zo gaat hij op zoek, in het oeuvre van een van zijn dierbaarste dichters. Het gedicht, weet hij, 'zal iets zeggen over het verlies van alles, dat hoe dan ook onder ogen gekomen moet'.
De tocht leidt langs andere oeuvres, en langs zijn eigen werk. Vragen beginnen te branden: wat is poëzie? Van wie heeft hij poëzie geleerd? Welk gedicht heeft hem wakker gekust? Denkt een dichter anders dan logisch? Weet een dichter wat hij denkt? Kun je poëzie willen? Is zij van nut? Is haar zoeken een vorm van geloven? En welk antwoord kreeg Fanny Brawne, het buurmeisje van Keats dat hem de vraag 'Wil je me poëzie leren?' stelde?
Wil je mij poëzie leren? verschijnt gelijktijdig, in een tweelinguitgave, met Diepe eb, Ottens keuze uit zijn halve eeuw poëzie.
'Ik wil dat men mij ziet in mijn eenvoud, gewoon zoals ik ben, ongedwongen en zonder opsmuk: want ik portretteer mijzelf. Hier zullen zowel mijn gebreken als mijn natuurlijke gedaante onverbloemd worden weergegeven, voorzover het fatsoen mij dit toestaat. Als ik onder een van de volken had geleefd waarvan het heet dat zij nog de vrijheid van de oorspronkelijke natuurwetten genieten, weet dan dat ik mij volgaarne spiernaakt had laten zien, ten voeten uit. Dus, lezer, ik vorm zelf de stof van mijn boek; het is onjuist uw tijd te verdoen met een zo frivool en ijdel onderwerp. Vaarwel dus.'
Dag zegt Montaigne in het voorwoord van zijn Essays, zijn 'probeersels': gelukkig maar dat er lezers zijn geweest die zijn raad om onmiddelijk af te haken in de wind hebben geslagen, want dan was een van de grootste meesterwerken van de wereldliteratuur in vergetelheid verzonken. Nu is het tegendeel het geval: niet alleen heeft Montaignes werk een heel nieuw genre, dat van de essayistiek, in het leven geroepen, en binnen dat genre is het blijven staan als een nooit meer te overtreffen hoogtepunt, als een lijfboek dat niet in de boekenkast, maar op het nachtkastje thuishoort, ja als een boezemvriend, die je elke dag wel even wilt zien, en bij wie het je niet spijt wanneer dat even een paar uur wordt.
Onze representatieve democratie raakt steeds meer in het slop. De legitimiteit ervan wordt aangetast: steeds minder mensen gaan stemmen, kiezers worden grilliger in hun keuze, het ledenaantal van politieke partijen loopt dramatisch terug. Daarbij wordt de efficiëntie van de democratie minder: krachtdadig besturen wordt problematisch, politici moeten hun beleid steeds vaker afstemmen op de volgende verkiezingen. Het leidt allemaal tot wat David Van Reybrouck in een dwingend betoog het democratisch vermoeidheidssyndroom noemt. Maar hoe komen we daarvan af? Pappen en nathouden - dat is wat er nu voornamelijk gebeurt. Er zijn hier en daar wat vernieuwingstendensen, al dan niet in georganiseerd verband. Van Reybrouck vreest dat dit soort marginale oplossingen niet meer voldoende is en dat het oprispingen zijn van een systeem dat steeds meer vastloopt.
Zijn voorkeur gaat uit naar een oud democratisch principe dat vooral in het klassieke Athene werd gehanteerd: de loting. Tot aan de Franse Revolutie is dat democratische middel vaak aangewend, niet alleen in Athene, maar ook in bloeiende republieken als die van Venetië en Florence tijdens de renaissance. Na de Franse Revolutie leeft het alleen voort in de rechtspraak van sommige landen. David Van Reybrouck zet in een glashelder betoog uiteen dat loting een effectieve mogelijkheid is om onze machteloos geworden democratie weer pit en vaart te geven en de burgers weer te betrekken bij wat ons allen als samenleving aangaat.
Een wapen tegen de ontlezing
Je ziet ze nog liggen in de supermarkt: de Bouquetreeksboekjes, damesromannetjes, pulpboekjes, of hoe je ze wilt noemen. Met mooie jonge mannen en vrouwen op het omslag. En titels als Gekust door de dokter, Haar liefste wens en Nog altijd de zijne. Kees 't Hart leest ze nog steeds en is solidair met de schrijvers; ze zijn collega's. Sommigen schreven meer dan vijfhonderd romans en verkochten er miljoenen. Wat bezielt ze om maar door te schrijven? Hoe houden ze hun schrijfverlangen in stand?
't Hart zou het betreuren als de belangstelling voor deze boeken afnam. Zonder deze `lectuur' en de leescultuur die erbij hoort zal, vreest hij, ook de literatuur verdwijnen. Want deze boeken hanteren dezelfde principes en uitgangspunten die in literatuur worden toe gepast. Ze dromen over de wereld, proberen illusies in stand te houden, voelen zich verbonden met de wereld. Ze zijn de basis van alle schrijfkunst.
In onze samenleving wordt het gevoel dat de tijd ons in een wurgende greep houdt, steeds meer overheersend. Tijd wordt voornamelijk als een economische wet beschouwd, die ten volste benut en rendabel gemaakt moet worden. Druk bezig zijn en een overvolle agenda hebben is synoniem met een succesvol bestaan. Als er op een ochtend nauwelijks mails binnenkomen, kan de vertwijfeling reeds toeslaan. Leegte, rust en nietsdoen zijn geen inspiratiebronnen meer, maar de angstaanjagende voorboden van een bestaan in de marges van de maatschappij. De hang naar activiteit en de snelheid waarmee technologische ontwikkelingen zich opvolgen geven velen de indruk de tijd niet meer bij te kunnen benen. `Geen tijd hebben lijkt dan ook een fundamentele ervaring van deze tijd te zijn. Daarmee is tijd het schaarsteproduct bij uitstek geworden.
In Stil de tijd neemt Joke J. Hermsen dit verschijnsel kritisch onder de loep. Vanuit het gedachtegoed van Henri Bergson, Ernst Bloch, Peter Sloterdijk en Emmanuel Levinas ontwikkelt zij een nieuwe visie op het fenomeen tijd, waarin zij een onderscheid aanbrengt tussen kloktijd en innerlijke tijd. Zij stelt belangrijke vragen als `Van wie is de tijd?' en `Bestaat er nog een persoonlijke tijd?' en legt haar oor te luisteren bij schrijvers en kunstenaars die deze innerlijke tijd in hun werk hebben proberen te verbeelden. Tegen de huidige tijdgeest in verkent zij het belang van rust, verveling, aandacht en wachten. Ervaringen die sinds de Oudheid als de belangrijkste voorwaarden voor het denken en de creativiteit werden beschouwd, maar die in het huidige economische tijdsgewricht op weinig waardering hoeven te rekenen. Ten slotte schetst Hermsen de politieke en sociale gevolgen van onze rusteloze en in meerdere opzichten op drift geraakte samenleving.
Geen enkele Nederlandstalige schrijver beheerst de kunst van
de lofprijzing zo goed als David Van Reybrouck. Sinds begin
2015 bezingt hij op De Correspondent regelmatig iets, iemand of
ergens: de ex, de lente, Leonard Cohen, de poetsvrouw, de mislukking
en natuurlijk de liefde. In zijn fijnzinnige odes geeft hij
zich helemaal bloot. Van Reybroucks teksten werden veelvuldig
gedeeld en verschaften duizenden lezers momenten van verstilling,
verwondering en schoonheid.
In Odes komen deze loftuitingen voor het eerst allemaal samen.
Het resultaat is een prachtige bundel vol delicate juweeltjes
waarop al bijzonder lang werd gewacht.
Het nationaalsocialisme als rancuneleer is een van de bekendste essays van Menno ter Braak, waarin hij zijn bezorgdheid om de grondslagen van het opkomende nationaalsocialisme uit. Tachtig jaar later is zijn gedachtegoed nog steeds actueel.
Volgens Ter Braak behoort 'de rancune (...) tot de meest essentiële verschijnselen van onze cultuur'. Onze democratie is gericht op gelijke rechten voor iedereen, maar juist dit principe - dat in praktijk onhaalbaar is - zorgt voor onderlinge spanningen en rancune. Deze maatschappelijke wrok leidt vervolgens tot wat Ter Braak een 'haten om het haten' noemt; bij het nationaalsocialisme zijn het de joden die als haatobject fungeren.
Ook in de eenentwintigste eeuw heerst er onvrede die gepaard gaat met wrok. De opkomst van het populisme, dat bij uitstek op onvrede is gebaseerd, is een goed voorbeeld van hedendaags, maatschappelijk ressentiment. Dit ressentiment is nooit te voorkomen, het is inherent aan ons menselijk bestaan, maar Ter Braak laat wel zien hoe belangrijk het is om 'de macht van het ressentiment over onze geheele cultuur' te erkennen, en 'als rancune te erkennen wat uit rancune voortkomt'.
In `Romanschrijver van beroep', een unieke `autobiografie van een schrijverschap', vertelt Haruki Murakami zeldzaam openhartig over zichzelf.
Haruki Murakami is wereldwijd een van de meest geliefde en gelezen schrijvers. Tegelijkertijd geldt hij als een van de meest teruggetrokken en verlegen schrijvers: hij reist niet graag en geeft zelden interviews over zijn werk. In `Romanschrijver van beroep' krijgen we een eenmalig kijkje in de ziel van Haruki Murakami. Hij vertelt in detail over zijn schrijfproces, zijn bronnen van inspiratie, de betekenis van muziek en bepaalde lievelingsschrijvers voor zijn leven en werk. Hij strooit gul met advies aan aspirant-schrijvers. En hij vertelt zeldzaam openhartig over zichzelf. Stukje bij beetje ontstaat haast datgene wat Murakami in zijn bescheidenheid nooit zou schrijven: een soort autobiografie. In ieder geval van een schrijverschap.
Het werk van Haruki Murakami wordt in meer dan 40 landen uitgegeven en is bekroond met onder andere de Welt Literaturprijs en de Hans Christian Andersenprijs. Hij wordt regelmatig getipt als kandidaat voor de Nobelprijs voor de Literatuur.
In Sister Outsider neemt Audre Lorde seksisme, racisme, leeftijdsdiscriminatie, homofobie
en klassenwaan onder de loep. Haar essays laten zien hoe ingewikkeld identiteit is. Aan de
hand van voorbeelden en anekdotes uit haar eigen leven onderzoekt ze welke barrières
vrouwen tegenkomen en hoe daarmee om te gaan. Lorde geloofde in het erkennen en
begrijpen van verschillen als drijvende kracht voor de vrouwenbeweging.
De zwarte, feministische, lesbische schrijver en dichter had een uitzonderlijk talent om haar
hoop en dromen om te zetten in heldere, krachtige taal. Haar essays ademen
doortastendheid, onverschrokkenheid en bevlogenheid uit. Na bijna dertig jaar hebben ze
nog niets aan zeggingskracht en actualiteit ingeboet. Sister Outsider, verschenen in 1984, is
nog altijd een baanbrekend boek voor de ontwikkeling van het hedendaagse feminisme.
Audre Lorde (1934-1992) was hoogleraar, dichter, schrijver en een revolutionaire zwarte
feminist. Ze publiceerde zowel poëzie als proza en was politiek actief in burgerrechten-,
pacifistische en feministische bewegingen. Lorde ontving diverse onderscheidingen,
waaronder eredoctoraten van Hunter, Oberlin en Haverford Colleges, en kreeg de titel New
York State Poet (1991-1993). Ze was een zelfbenoemde `zwarte lesbische feministische
krijgsdichter'.
In de autobiografische essaybundel Het glanzend zwart van mosselen beantwoordt Oek de Jong vragen die onmisbaar zijn voor wie dieper wil doordringen in de wereld van deze veel gelezen en bekroonde romanschrijver. Hij is een van de bekendste auteurs van nu. Maar wie is hij zelf, waar komt hij vandaan, wat is zijn achtergrond, wie inspireren hem en wat is de ideeënwereld achter zijn romans?
Voor deze monumentale uitgave nam Oek de Jong al zijn essays nogmaals onder handen. Hij voegde een aantal niet eerder gebundelde, cultuurkritische stukken toe en schreef een inleidend essay. De autobiografische essays uit alle periodes van zijn schrijverschap worden gekenmerkt door beeldende kracht, psychologisch inzicht en aandacht voor details. Het glanzend zwart van mosselen laat zien dat Oek de Jong niet alleen romans kan schrijven, maar ook als auteur van autobiografische essays en reisverhalen tot de top behoort.
Caraïbische schrijvers zijn in het verleden op verschillende manieren onzichtbaar gemaakt. Ze zijn doodgezwegen, gecensureerd, of op aparte 'Suriname-', 'Antillen-' of 'Zuid-Amerika'-plankjes gezet. Hoogste tijd om daar wat aan te doen, want er is zoveel moois, belangrijks en prikkelends om te (her)ontdekken en te koesteren.
In samenwerking met Werkgroep Caraïbische Letteren brengt Das Mag een belangwekkende bloemlezing uit. Twintig vooraanstaande schrijvers van nu breken een lans voor een Caraïbische auteur van toen die hen persoonlijk heeft geïnspireerd: van Bernardo Ashetu tot Bea Vianen.
Een collectie vurige essays over en prikkelende fragmenten uit het werk van twintig schrijvers die je nooit meer zult vergeten.
Met bijdragen van: Roberta Petzoldt, Ken Mangroelal, Astrid H. Roemer, Daphne Huisden, Gershwin Bonevacia, Tommy Wieringa, Antoine de Kom, Eric de Brabander, Ruth San A Jong, Tessa Leuwsha, Alfred Schaffer, Chris Polanen, Michael Tedja, J.Z. Herrenberg, Rihana Jamaludin, Marian Markelo, Milouska Meulens, Dean Bowen, Karin Amatmoekrim, Shantie Singh en Sanneke van Hassel.
Julien Ignacio (1969) publiceerde theaterteksten, korte verhalen en de debuutroman Kus (2018), die voor de Bronzen Uil werd genomineerd. Zijn tweede roman Goudjakhals verschijnt begin 2023 bij Van Oorschot.
Raoul de Jong (1984) is schrijver. Zijn boek Jaguarman (2020) werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, de European Union Prize for Literature, de Boekenbon Literatuurprijs en de Boon.
Michiel van Kempen (1957) is hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam.
Rust en aandacht zijn belangrijke voorwaarden voor creativiteit en helder nadenken, betoogde Joke J. Hermsen in Stil de tijd. Maar hoe komen we na de rust weer in beweging? In Kairos houdt Hermsen een hartstochtelijk pleidooi voor een andere, meer bevlogen tijd. We kennen Chronos als de lineaire, meetbare tijd, maar we zijn Kairos als `de god van het geschikte ogenblik vergeten. Toch kan juist deze tijdervaring ons onverwachte kansen en inzichten bieden. Hermsen vindt Kairos terug in het werk van o.a. Nietzsche, Arendt, Bloch, Benjamin en Heidegger, en verbindt deze aan begrippen als enthousiasme, inspiratie, empathie en bezieling.
Deze essays over filosofie, kunst, cultuur en onderwijs ontvouwen nieuwe manieren van hoopvol denken, die ons kunnen inspireren een uitweg uit de crisis te vinden en veranderingen op gang te brengen.
`Het gen van de ziel , `Vis in bad , `Winterslaap , `Kleurenleed , `Doen alsof je doet alsof : zet de titels van de essays op een rij en je krijgt een eerste indruk van de grenzeloze interesse en het associatieve denkvermogen van Tijs Goldschmidt.
Na het succes van Kloten van de engel komt de uitvinder van `vaag denken met een nieuwe bundeling beschouwingen over mensen en dieren. `De kloof tussen mens en dier is geforceerd. Ik stoor me eraan dat de mens per definitie boven het dier wordt gesteld. De overgang tussen mens en dier ligt gradueel. Vind ik. Maar soms verander ik even van gedachten.
Met zijn beschouwingen wil Goldschmidt de kloof tussen alfa, bèta en gamma overbruggen. `Ik hoop een verbindende schakel te zijn, een missing link. Ik heb er plezier in mensen die schrikken van de naam van een gen ongemerkt iets te laten begrijpen waarvan ze denken dat het niets voor hen is.
In Kloten van de engel is plaats voor wetenschap en kunst, voor dieren en mensen, voor schoonheid en gekte. In een lichtvoetige stijl onderzoekt Tijs Goldschmidt de grenzen tussen natuur en cultuur, en hij komt tot verrassende conclusies. Cultuur is vaak natuurlijker dan we denken. Zo vertoont de vloer van de salsaschool, waarop blanke vrouwen met donkere mannen dansen, overeenkomsten met de baltsarena van kemphanen.
Goldschmidt schrijft over evolutie, antropologie en kunst. Altijd weet hij deze onderwerpen op een verrassende manier met elkaar te verbinden. Of het nu gaat over de evolutie van wateraap tot mens, over `nuttige kunst uit Papoea die toch in een museum tentoongesteld wordt, over een volk dat geen woorden heeft voor de begrippen `leven en `dood , of over het moedwillig vernielen van schilderijen: elk onderwerp krijgt in de behandeling van de schrijver een extra dimensie. Goldschmidt gaat op excursie naar een museum waar regen, wind en bezoekers vrij spel hebben in de tentoonstellingsruimten, en vertelt hoe op een Parijse begraafplaats de kloten van een engel dienst doen als presse-papier. En verder: zijn bedenkingen bij de wereld van `intelligent design en Hitler als kunstenaar.
Montaignes Essays is de rijkste, persoonlijkste en beroemdste essaybundel ter wereld. In zijn ongekunstelde, sterk beeldende taal stelt hij essentiële levensvragen aan de orde. In dit boekje: wat is vriendschap? En wat is liefde?
Zijn bijna anarchistische manier van denken - zonder vooroordelen en clichévrij - vormt een aansporing aan de lezer: denk zelf. Montaigne schrijft hier vrijmoedig en modern, ja tijdloos, over vriendschap en liefde.
De lezer is niet dood. We laten hem in een verschraald landschap sterven van de dorst. We geven hem zand in plaats van water. Maar dood is hij niet. Hij tijgert. En hij is niet alleen, hij is met meer. Altijd is er wel ergens een lezer - jong of oud, arm of rijk, blank of zwart - die zoekt naar het verhaal dat voor hem is bestemd. Maar niemand neemt de belangrijke taak van verloskundige op zich. Wie helpt de nieuwe lezers op weg? Waar staan de kraamkamers?
In dit schotschrift roept Alex Boogers docenten, boekhandelaren, schrijvers en uitgevers op om lezers te zoeken waar je ze niet verwacht.
In de laatste tien jaar is op weblogs en sociale media een literaire cultuur opgebloeid `van onderop', vanuit de grenzeloze mogelijkheden van het internet, zonder bemiddeling van grote institutionele spelers. Tot wat voor soort poëzie heeft dit geleid? En kan er nog vernieuwing zijn als er geen grenzen aan snelheid en toegankelijkheid zijn? Aan de hand van werk van auteurs als Jeroen Mettes, Gertrude Stein, Arjen Duinker, Thoreau, Goldsmith en Scalapino onderzoekt Samuel Vriezen deze vragen. Hij situeert ze in een bredere wereld van muziek, beeldende kunst en politiek, en signaleert de punten waarop het alomvattende netwerk stukloopt. Samuel Vriezen heeft veel gepubliceerd over dit onderwerp - op zijn weblog `Vriezen vindt', op internfora, op sociale media en in tijdschriften. Hij heeft zijn teksten grondig bewerkt en uitgebreid voor dit boek. Een bewuste keuze, want er is geen beter hulpmiddel voor een genuanceerd betoog dan een boek, geen indringender dialoogbevorderaar tussen schrijver en lezer dan een boek. Het internet blijft, maar het boek beklijft.