The ImprovEAW-project concerns European Arrest Warrant proceedings in seven Member States (Belgium, Greece, Hungary, Ireland, the Netherlands, Poland and Romania). Maastricht Law Series No. 23 contains the country reports for Greece, the Netherlands and Poland. ImprovEAW is a follow up to an earlier project that focused on In Absentia Judgments (Maastricht Law Series No. 12). This book looks at various other aspects of the EAW surrender procedure that are problematic in practice, such as the information to be provided in the European arrest warrant, the status of the issuing authority and differences in implementation in the Member States. It also goes more into detail as it aims to present an alternative to the European Commission's outdated Handbook on how to issue and execute a European arrest warrant. This study ends with a proposal to create a procedure that complies with the demands of a dual level of protection, which takes place after arrest of the requested person in the executing Member State. The present research report is completed with a hands-on set of Common Practical Guidelines on issuing and executing EAWs for practitioners.
In dit rapport wordt verslag gedaan van een evaluatieonderzoek naar de landelijke Pilot met een nieuwe werkwijze voor de politiereprimande. Die nieuwe werkwijze is erop gericht om minderjarige first offenders van een licht strafbaar feit na een aanhouding op heterdaad niet langer standaard over te brengen naar het politiebureau, maar om op locatie telefonisch contact te leggen met de hulpofficier van justitie om te beoordelen of kan worden volstaan met een reprimandegesprek door de politie.
De doelen van deze werkwijze zijn om een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau te voorkomen, om het strafbare feit op een proportionele en pedagogische wijze af te kunnen handelen buiten het strafrecht om en om met de politiereprimande te voorzien in een passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive. Tot slot moet met een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze rechtsongelijkheid worden voorkomen.
In dit rapport worden de opzet, uitvoering en het doelbereik van de pilot geëvalueerd door analyses van cijfermatige gegevens, van politiemutaties en van ervaringen met de reprimande in de politiepraktijk. In aansluiting daarop is internationaal vergelijkend literatuuronderzoek gedaan naar de vormgeving van de reprimande en vergelijkbare reacties in België, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Engeland, Wales, Schotland, Ierland, Canada, Australië en de Verenigde Staten en naar wat er bekend is uit studies naar de effectiviteit daarvan. Tevens is aandacht besteed aan de gevolgen van de `Salduz'-jurisprudentie voor jeugdstrafzaken en hoe buurlanden als België en Duitsland hiermee om zijn gegaan.
De minister voor Rechtsbescherming schreef in zijn beleidsreactie dat de uitgebreide analyse een goede basis biedt voor de doorontwikkeling van de reprimande als waardevol onderdeel van het interventiepalet in het (jeugd)strafrecht.
On 10 March 2023, John Vervaele retired as professor of Economic and European criminal law at Utrecht University. On the occasion of that farewell, this liber amicorum was presented to him. It comprises 85 contributions, written in a variety of languages by friends, colleagues and former colleagues from all over the world.
In keeping with the tradition of the Willem Pompe Institute for Criminal Law and Criminology, the contributions are arranged around the following themes, which have also been central to John's work: criminal justice, core values and human rights; crime, criminology and criminal justice; criminal justice and European integration; corporate crime and the enforcement of socio-economic law; and conflicts and transitional justice.
The contributions are very worthwhile for an academic audience, as well as for legal practitioners.
In deze Boom Basics staat het strafrecht centraal.
De Boom Basics geven je snel inzicht in een rechtsgebied. Door de duidelijke schema's, de puntsgewijze uitleg en de sprekende voorbeelden kom je direct tot de kern van de zaak. Perfect voor tentamenvoorbereiding of een snelle opfrissing van je kennis!
De Boom Basics zijn bestemd voor studenten die een juridische opleiding volgen aan een universiteit of hogeschool.
Voor een compleet overzicht van alle delen en productvormen ga je naar www.boombasics.nl.
Africa and the Future of International Criminal Justice examines critical issues concerning Africa as a place in which international criminal accountability mechanisms have played, and still continue to play a prominent role in the efforts to deal with and to tackle impunity for atrocity crimes. It interrogates important questions relating to Africas importance to international criminal justice as exemplified by the activities of international criminal accountability mechanisms. Some examples are the International Criminal Tribunal for Rwanda, the Special Court for Sierra Leone and the International Criminal Court (ICC).The contributions in the volume discuss the contentions about whether Africa is particularly targeted for international justice accountability experiments as well as the politics of international criminal justice. International politics continue to shape Africas relationship with international justice mechanisms and initiatives as demonstrated by the recent concerns of the African Union about the activities of the ICC in Africa. This publication clarifies that the ICC, as a permanent global international criminal accountability mechanism needs Africa and that Africa needs the ICC for full and effective realization of the normative prescriptions of the Rome Statute in Africa. In this regard the publication places the complementarity principle of the Rome Statute at the centre to enable Africa to take credible ownership of justice for atrocity crimes on the continent.
Sinds 2000 beschikken de financiële toezichthouders, de AFM en DNB, over de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen. De invoering van de bestuurlijke boete was het beleidsmatige antwoord op het zogenoemde handhavingstekort ten aanzien van de sociaaleconomische ordeningswetgeving. De bestuurlijke boete kan worden beschouwd als een systeemdoorbraak in de rechtshandhaving. De verwachtingen van de doelmatigheid waren dan ook hoog. De bestuurlijke boete zou voorzien in een lacune in de handhaving. Tegelijk was er ook kritiek. De bestuurlijke boete zou het bestuur en de bestuursrechter niet zijn toe te vertrouwen, de belangen van betrokkenen zouden beter zijn gewaarborgd binnen het straf(proces)recht.
Aan de hand van boetebesluiten, interviews met medewerkers van de toezichthouders en met advocaten, en jurisprudentie is de boetepraktijk van de financiële toezichthouders onderzocht: hoe wegen de AFM en DNB de betrokken belangen en bepalen zij de hoogte van de boete? Hoe verhoudt zich dat tot de discussie tussen de voor- en tegenstanders van de invoering van de bestuurlijke boete? Het onderzoek brengt een opmerkelijke discrepantie aan het licht tussen de beoogde doelen en werking van de boete en de toepassing in de praktijk. Dit werpt een nieuw licht op de `oude' bezwaren tegen de bestuurlijke boete: het ontbreken van tegenwicht en transparantie.
On October 1st 1934 Willem P.J. Pompe (1893-1968), Professor of Criminal Law at Utrecht University between 1928 and 1963, founded the `Criminological Institute' (Criminologisch Instituut) within the Faculty of Law of Utrecht University. Pompe initiated a rather influential academic movement, based on multidisciplinary cooperation between jurists, criminologists and psychiatrists. This academic movement is commonly referred to as `the Utrecht School', which had its heyday in the 1950s.
In 1974 - forty years after its formation - the Institute was renamed after its founder: the Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen. And another forty years later, in 2014, the Institute celebrated its eightieth anniversary. This book is written with the aim of adding lustre to this festive occasion. The central theme chosen for this collection of chapters is crossborder research in the fields of criminal law, penitentiary law, criminology, and forensic psychology and psychiatry. Besides a prologue and a postscript, the book contains twenty-three chapters, clustered in five parts. This first part consists of contributions that primarily address the history and research tradition of the Institute. Parts two to five each contain a number of contributions that represent the current state of the research activities at the Institute, and cover a variety of contemporary issues in, respectively, general criminal law and criminal procedure, in regulatory criminal law, European criminal law, juvenile criminal law, and penitentiary law, in forensic psychology and psychiatry, and in criminology.
Dit onderzoek richt zich op pro-formazittingen. Dit zijn openbare zittingen in strafzaken die worden gehouden omwille van de inachtneming van de termijnen van de voorlopige hechtenis en waarbij inhoudelijke behandeling van de strafzaak achterwege blijft. Over het nut van proformazittingen bestaat de nodige discussie. Een goed beeld van de praktijk van pro-formazittingen heeft echter tot dusver ontbroken. In deze studie wordt aan de hand van kwantitatief en kwalitatief onderzoek de frequentie, organisatie en praktijk van pro-formazittingen (de regiezitting inbegrepen) bij de rechtbanken en gerechtshoven in beeld gebracht. Tevens wordt gereflecteerd op de daaruit gebleken knelpunten en nagedacht over mogelijke oplossingen.
Deze studie moet worden bezien tegen de achtergrond van het wetgevingsprogramma Modernisering Wetboek van Strafvordering en meer algemeen de problematiek van de voorlopige hechtenis en de overgang van het voorbereidend onderzoek naar het eindonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het WODC door medewerkers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden.
Uit het onderzoek blijkt dat pro-formazittingen zeer frequent voorkomen terwijl het voortduren van de voorlopige hechtenis niet het enige onderwerp is dat aan de orde komt. Zij worden namelijk ook gebruikt voor het voeren van regie. Vanuit een oogpunt van efficiency bestaan er ten aanzien van pro-formazittingen de nodige knelpunten. Het verrichte onderzoek laat echter een veld in transitie zien. Daarbinnen worden allerlei initiatieven ontplooid die er op zijn gericht de samenwerking tussen zittende magistratuur en Openbaar Ministerie te versterken, mede om de output te vergroten en onnodige aanhoudingen te voorkomen. Er is niettemin behoefte aan spelregels voor wat betreft het voeren van regieben het moment waarop het onderzoek van de rechter-commissaris aan de zittingsrechter wordt overgedragen.
Jaarlijks worden in Nederland miljoenen delicten gepleegd.
Veel burgers, bedrijven en instellingen zijn slachtoffer van
criminaliteit. De publicatie `Criminaliteit en rechtshandhaving'
beschrijft in kwantitatieve termen waaruit deze criminaliteit bestaat,
wie ervan het slachtoffer is, door wie de criminaliteit wordt gepleegd,
wat ervan wordt opgespoord en wat de justitiële reactie hierop is.
Deze editie is de dertiende in de reeks en betreft een sterk
ingekorte uitgave, waarbij ontwikkelingen in criminaliteit en
rechtshandhaving voor met name de periode van 2007 tot en
met 2014 worden beschreven.
De Europese Unie begon in 1951 als economisch samenwerkingsverband en nog altijd is economische integratie een belangrijke doelstelling. Maar anno 2017 is de Europese Unie veel meer dan een puur economisch samenwerkingsverband: de bevoegdheden strekken zich thans uit tot vele terreinen. Ook op strafrechtelijk terrein zijn aan de Europese Unie bevoegdheden toegekend, waaronder de bevoegdheid om gelijkluidende (minimum)normen van straf(proces)recht te creëren en de bevoegdheid om afspraken vast te stellen voor samenwerking tussen EU-lidstaten bij de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en bij de tenuitvoerlegging van sancties.
In deze inaugurele rede laat de auteur zien dat de strafrechtelijke bevoegdheden van de Europese Unie hun grondslag vinden in de doelstelling van economische integratie. Verdragsrechtelijk gezien behoort strafrechtelijke EU-regelgeving steeds ten dienste te staan van de verwezenlijking van een interne markt waarin het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is gewaarborgd.
De auteur betoogt dat deze economische grondslag niet langer houdbaar is en pleit voor normatieve grondslagen voor Uniestrafrecht. Zij stelt dat een normatief gefundeerd Uniestrafrecht beter aansluit bij wat de Europese Unie in de eerste plaats wil zijn: een gemeenschap van waarden en beginselen.
De rechtspsychologie gaat over het gedrag van mensen in het recht. Over getuigen en hoe zij worden ondervraagd. Over rechters en hoe zij beslissen. Over politiemensen en hoe zij misdrijven proberen op te lossen. Over verdachten en over hoe en waarom zij misdrijven plegen. In Routes van het Recht wordt die psychologie van het recht, en nog veel meer, uiteengezet aan de hand van de kennis die in het vakgebied in de afgelopen honderd jaar is verzameld.
Zonder onnodig juridisch en psychologisch jargon worden vragen over herkenningen, leugendetectie, forensisch-psychologische tests, rechterlijke dwalingen en verhoren van kinderen, volwassenen en verdachten beantwoord. Het is een bijzonder naslagwerk en uitstekend geschikt als cursusmateriaal.
De Pompe-reeks is de publicatiereeks van het Willem Pompe Instituut. In deze reeks verschijnen wetenschappelijke studies, waaronder proefschriften, zowel van instituutsmedewerkers als van auteurs die een sterke verwantschap hebben met het gedachtegoed van dit instituut. De karakteristiek daarvan is - traditioneel - gelegen in de combinatie van een juridische en sociaalwetenschappelijke benadering van strafrechtelijke problemen. De bescherming en handhaving van fundamentele rechten in een veranderende wereld is het centrale thema van het onderzoeksprogramma van het Willem Pompe Instituut. De positie van kwetsbare groepen ten opzichte van de overheid en de betekenis van individuele mensenrechten in een internationale context zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
Dit boek bevat de resultaten van een rechtsvergelijkend onderzoek naar de tweeledige vraag: a) welke werkwijzen Duitsland, Engeland (en Wales), Ierland en Italië (naast Nederland) hanteren voor het in beslag nemen en confisqueren van vermogen met een vermoedelijk criminele herkomst insituaties zonder vervolgbare of veroordeelde dader, en b) tegen welke belemmeringen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten in de genoemde landen aanlopen in geval van grensoverschrijdende samenwerking in dergelijke gevallen. Specifieke aandacht gaat in dit onderzoek uit naar beslag en confiscatie van i) criminele opbrengsten onder zogenoemde 'windhappers' (personen die geen (of nauwelijks) geregistreerd inkomen hebben, maar wel veel geld te besteden hebben), ii) erfenissen die (geheel of ten dele) bestaan uit de opbrengsten van (vermoede) strafbare activiteiten van de erflater, iii) tegoeden die zijn aangetroffen op onbeheerde bankrekeningen, en iv) (grote) hoeveelheden cash geld die zijn aangetroffen zonder dat een relatie tot een bepaalde persoon valt aan te wijzen.
Dit boek biedt inzicht in de wettelijke voorzieningen aangaande beslag en confiscatie in Duitsland, Engeland, Ierland en Italië, alsmede van de samenwerking inzake beslag en confiscatie in deze vier landen en Nederland. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het komt regelmatig voor dat een verdachte in één of meer strafprocedures voor meerdere strafbare feiten wordt veroordeeld. Hij is dan meervoudig aansprakelijk gesteld. Er zijn verschillende rechtsfiguren die verband houden met dergelijke gevallen van meervoudige aansprakelijkstelling. Voorbeelden zijn de regels over samenloop van strafbare feiten en recidive als grond voor strafverhoging. Andere rechts figuren, zoals het ne bis in idem-beginsel en bepaalde kwalificatie -uitsluitingsgronden, bieden juist bescherming tegen meervoudige aansprakelijkstelling.
In dit boek worden alle rechtsfiguren die verband houden met meervoudige aansprakelijkstelling in kaart gebracht en worden de verhoudingen tussen die rechtsfiguren onderzocht. Tevens worden suggesties gedaan om een meer consistent geheel van rechtsfiguren rondom meervoudige aansprakelijkstelling te bewerkstelligen.
How are the same criminal cases judged under different European criminal law systems?
In this book, five challenging Dutch criminal cases and accompanying Supreme Court judgments form both the starting point and the central steppingstone of a description and comparative analysis of the law on criminal participation in five prominent European countries. These cases concern disputable aspects of criminal regulations applicable to situations in which persons Act Together in Crime. All cases focus on joint perpetration, criminal aiding, or both, and their outcomes have provoked (strong) debates among legal scholars and practitioners in the Netherlands.
The book starts with a presentation of the cases, followed by an extensive overview of the Dutch law on criminal participation. Then, criminal law experts from France, Germany, Austria and Italy each present their nation's law on joint perpetration and criminal assistance, and their analyses of the five cases. The book concludes with an overall comparative perspective of the different outcomes to the cases and a reflection on the different systems of criminal participation in the pre-mentioned countries.
This study seeks to give legal scholars, practitioners and lawmakers a valuable insight in the differences and similarities in how five important European criminal law systems deal with one of the most challenging criminal law topics.
This research was carried out by a network of experts from Austria, France, Germany, Italy and the Netherlands and is edited by Laura Peters. She is Assistant Professor of Criminal Law at the University of Groningen, the Netherlands and publishes regularly on comparative criminal law issues.
Aanbevelingen en uitdagingen voor de toekomst van detentie in België
Wie bewaakt de bewakers? Opsluiten van mensen is niet vrij van risico. Wie van zijn vrijheid wordt beroofd, bevindt zich immers in een afhankelijkheidspositie. In dergelijke situaties valt machtsmisbruik niet uit te sluiten. Om die reden is onafhankelijk toezicht op detentie van groot belang. Het Europese antifoltercomité (CPT) oefent reeds een kwarteeuw toezicht uit op Belgische politiecellen, gevangenissen, jeugdinstellingen, vreemdelingencentra en psychiatrische ziekenhuizen. Wat zijn de bevindingen en aanbevelingen van het CPT met betrekking tot detentie in België? In welke mate worden de aanbevelingen opgevolgd? Dit boek maakt een balans op van de bevindingen en aanbevelingen van het CPT en belicht de uitdagingen voor de toekomst van detentie in België.
Bijdragende auteurs: Henri Berkmoes (advocaat balie van Antwerpen), Tom Daems (KU Leuven), Franky Goossens (KU Leuven), Inge Jeandarme (KU Leuven), Michele Panzavolta (KU Leuven), Stephan Parmentier (KU Leuven), Stefaan Pleysier (KU Leuven), Johan Put (KU Leuven), Marjan Rom (KU Leuven), Joris Vandenberghe (KU Leuven), Laura Vanduffel (KU Leuven), Frank Verbruggen (KU Leuven), Katrien Verhesschen (KU Leuven)
Voor dit onderzoek zijn gedurende een jaar officieren van justitie gevolgd die gewone, veelvoorkomende strafzaken doen. Officieren van justitie vertegenwoordigen het openbaar ministerie (OM) in strafzaken. Zij geven leiding aan de opsporing en beslissen over de verdere vervolging of afdoening van een strafzaak. In Nederland verwachten we dat zij daarbij een magistratelijke houding aannemen: zorgen voor een eerlijk proces, het achterhalen van de gehele waarheid en het afwegen van het algemene belang tegen andere belangen van bijvoorbeeld de verdachte of het slachtoffer. Uit dit onderzoek blijkt dat het werken voor een grote, ambtelijke organisatie als het OM en de grote hoeveelheid zaken die officieren moeten behandelen een gespannen verhouding opleveren tot de magistratelijke rol. Het toepassen van strafvorderingsrichtlijnen en het mandateren van bevoegdheden kan bijvoorbeeld leiden tot kwaliteitsverlies van de vervolgingsbeslissingen. Omdat de verwachtingen van het OM bij het publiek steeds groter worden en de leiding van het OM daarom steeds nieuwe manieren introduceert om snel, zichtbaar en betekenisvol gebruik te maken van het strafrecht, dreigt de individuele, magistratelijke rol van de officier in de knel te raken. Dit terwijl steeds meer zaken buiten de rechter worden afgedaan en de officier nog de enige magistraat is die de zaak beoordeelt. Het OM en zijn officieren moeten samen waken voor de uitholling van de voor onze rechtsstaat zo belangrijke magistratelijkheid.
Jaarlijks worden in Nederland miljoenen delicten gepleegd. Veel burgers, bedrijven en instellingen zijn slachtoffer van criminaliteit. De publicatie 'Criminaliteit en rechtshandhaving' beschrijft in kwantitatieve termen waaruit deze criminaliteit bestaat, wie ervan het slachtoffer is, door wie de criminaliteit wordt gepleegd, wat ervan wordt opgespoord en wat de justitiële reactie hierop is.
Deze editie is de veertiende in de reeks en is qua opbouw vergelijkbaar met de vorige editie. Ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving worden voor met name de periode van 2007 tot en met 2015 beschreven.
Deze studie brengt de huidige praktijk van het civiele schadeverhaal via het strafproces in kaart. Geconstateerd wordt dat er regionale verschillen bestaan in de wijze van voorbereiding. Ook is sprake van uiteenlopende opvattingen over de plaats en betekenis van civiel schadeverhaal onder leden van het Openbaar Ministerie en strafrechters, met daaraan verbonden verschil in afhandeling. Vanuit Slachtofferhulp Nederland en de advocatuur wordt aangegeven dat onvoldoende inzicht kan worden verkregen in de door leden van het Openbaar Ministerie en rechters gemaakte afwegingen, hetgeen tot onbegrip leidt bij slachtoffers. Niettemin is het aantal vorderingen dat (gedeeltelijk) ontvankelijk wordt verklaard en toegewezen de afgelopen jaren toegenomen. Aard en omvang van de schade hoeven geen onoverkomelijke problemen op te leveren, mits de vordering zorgvuldig is onderbouwd. Het civiele schadeverhaal lijkt zich dan ook een vaste plek te hebben verworven binnen de strafprocedure. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat het civiele schadeverhaal (blijvende) spanning oproept voor het behoud van het gewaarborgde strafproces.
Het onderzoek bevat aanbevelingen om gesignaleerde problemen op te lossen. Sommige zijn vanuit de praktijk aangedragen, andere volgen uit een rechtstheoretische verkenning van vier rechtsfiguren (de schadestaatprocedure, de voorzittersbeschikking, de ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en tarifering). Bezien is of, en in hoeverre toepassing van deze rechtsfiguren zou kunnen bijdragen aan het bevorderen van het civiele schadeverhaal via het strafproces. Daarmee biedt dit onderzoek niet alleen inzicht in de huidige voegingspraktijk, maar geeft het ook handvatten voor toekomstige verbetering daarvan.
International Criminal Investigations: Law & Practice is the first of its kind - a resource book on selected topics assessing more than twenty years of international criminal investigations, while addressing the practicalities and challenges of such investigations. It explores, from the perspective of expert practitioners, a thematic approach to important issues such as investigative strategies, planning and interview techniques for specific witnesses, financial investigations, while incorporating the personal experiences of those who have served as pioneers in this field. A necessary addition to the literature on international criminal law in practice, this volume meaningfully contributes to increased knowledge of the science and art involved in international criminal investigations.
Spreken rechters verdachten vrij omdat ze te gemakkelijk meegaan met een alternatief scenario van de verdachte? In deze oratie - relevant voor iedereen die zich bezighoudt met waarheidsvinding - onderzoekt Stevens de argumentatie van rechters in zaken waarin wordt vrijgesproken. Daarbij constateert zij dat enerzijds sprake is van veelbelovende theorievorming over goede argumentatie en goed bewijzen in de niet-juridische disciplines. Anderzijds is het nog niet gelukt die theorie te vertalen naar voor de strafrechtspraktijk werkbare argumentatieregels. Met behulp van een toetsingskader dat is gebaseerd op zowel rechtspraak van de Hoge Raad als de bayesiaanse logica, analyseert Stevens verschillende vrijspraken. Deze analyse laat zien dat rechters moeite hebben met redeneren met waarschijnlijkheden, en te weinig dan wel niet de goede vragen stellen over de door verdachten naar voren gebrachte alternatieve scenario's. De auteur doet voorstellen gericht op het verbeteren van onderzoek en argumentatie door de rechter.
Dit rapport - uitgebracht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie - heeft betrekking op de vragen of een wijziging van de inrichting van de tenlastelegging en een versoepeling van de huidige invulling van de grondslagleer mogelijk en wenselijk zijn. Daarbij is in het bijzonder onderzocht op welke manier de nadelen van de strikte interpretatie van de grondslagleer in Nederland kunnen worden weggenomen, zonder afbreuk te doen aan de informatie- en afbakeningsfunctie van de tenlastelegging en zonder het strafproces aanzienlijk te vertragen. Deze vragen zijn mede beantwoord aan de hand van de resultaten van een rechtsvergelijkend onderzoek. Het onderzoek laat zien dat rechters in België, Frankrijk, Italië en Duitsland weliswaar eveneens aan de grondslag van de tenlastelegging gebonden zijn, maar dat deze binding minder strikt is dan in Nederland. Onderzocht is op welke manier de rechter in de genoemde landen aan de tenlastelegging is gebonden en welke voor- en nadelen daarvan worden ervaren.
Misdaad mag niet lonen. Om die reden is de 'maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel', kortweg de 'ontnemingsmaatregel', in het Nederlandse strafrecht ingevoerd. Deze strafrechtelijke sanctie ontneemt misdadigers het vermogen dat zij uit misdaad hebben verkregen. Vanaf de invoering in het Wetboek van Strafrecht in 1983 en de grondige verruiming in 1993 is er veel te doen geweest over deze strafrechtelijke maatregel. De wetgever wilde een bewijsrecht in het leven roepen dat afwijkt van het reguliere strafprocesrecht. Mede daarom wordt de ontnemingsmaatregel, als enige strafrechtelijke sanctie, opgelegd in een eigen, gescheiden procedure. In deze procedure wordt van de burger een actieve verdediging verwacht.
In dit proefschrift wordt antwoord gegeven op de vraag naar de rechtspositie van de verdachte of veroordeelde burger in de procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het begrip 'rechtspositie' heeft hierbij een nadere invulling gekregen, waarbij enerzijds wordt gekeken naar wat er van de burger wordt verwacht in de bewijsvoering en anderzijds naar de belangen die met de voordeelsontneming moeten worden gediend. Die sanctie dient namelijk om de financiële situatie te herstellen die zou hebben bestaan als geen strafbare feiten zouden zijn begaan. Daarnaast dient de oplegging en tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel de terugkeer van de burger in de samenleving niet te veel te belemmeren. Tot slot geldt op grond van de onschuldpresumptie de regel dat van de burger niet mag worden verlangd dat hij zijn eigen onschuld bewijst. De huidige toepassing van de ontnemingsmaatregel staat op verschillende punten op gespannen voet met deze belangen.