Velen denken dat het atheïsme haaks staat op onze dagelijkse ervaring. Het tegendeel is waar: atheïst zijn is net zo goed een beleving. Sterker, elke atheïst is een vrolijke atheïst, al was het maaromdat zijn blik op de wereld uitnodigt tot zelfspot en zelfironie. Kijk naar de mens, kijk naar de samenleving. Wat een geniale knoeiboel! We hebben onszelf homo sapiens gedoopt, maar helpen de aarde en vaak elkaar om zeep.
Toch leidt deze visie niet tot cynisme. Precies uit het besef dat de mens een prutser is, haalt de atheïst een diep engagement om de wereld een ietsiepietsie beter te maken.
De vrolijke atheïst is een hoogst persoonlijk boek met een vrolijke inhoud en een vrolijke vorm. Het gaat over hoe een gelovig jongetje langzaamaan een volwassen atheïst en zelfs vrijmetselaar wordt. En vooral over hoe ons leven dankzij het atheïsme zoveel leuker wordt.
De vrolijke atheïst is een warm en soms grappig pleidooi voor meer levensblijheid zonder god.
Jean Paul Van Bendegem (1953) is gewoon hoogleraar aan de VUB, directeur van het Centrum voor Logica en Wetenschapsfilosofie en gastprofessor aan Universiteit Gent. Hij publiceerde onder meer Tot in der eindigheid, Over wat ik nog wil schrijven en Hamlet en entropie.
http://www.houtekiet.be/boeken/p/detail/de-vrolijke-atheist-e-book
Wij, mensen, zijn raadselachtige dieren. We lopen rechtop, we bedrijven de liefde het hele jaar door en we hebben praat voor tien. Niet dat we altijd zinnige dingen zeggen, want vaak weten we niet wat gezegd en spreken we toch. Dooddoeners heet zoiets. Ogenschijnlijk zijn ze nietszeggend, maar niets is minder waar. Dooddoeners zijn soms ook doordenkers. Jean Paul Van Bendegem en Ignaas Devisch gaan op zoek naar de diepere betekenis van 104 dooddoeners. Van 'als we maar gezond zijn' en 'ik ben geen racist, maar' tot 'dit is te zot voor woorden' en 'ja maar, da's toch logisch': weten we wel wat we zeggen als we een dooddoener gebruiken?
Doordenken over dooddoeners is een even geestig als diepzinnig boek over de vele manieren waarop we niets proberen te zeggen tegen elkaar en daardoor ongewild meer zeggen dan we bedoeld hadden.