Tussen 1970 en 1983 was Herman de Coninck redacteur van het Vlaamse weekblad Humo. Gedurende die dertien jaar maakte hij - veelal samen met Piet Piryns - honderden interviews met tal van persoonlijkheden uit de cultuur, sport en politiek. Begin jaren zeventig werd wat er toen aan interviews bestond al eens verzameld in de bundel Woe is woe in de nedderlens. Deze nieuwe uitgave is een selectie van de beste schrijversinterviews uit de hele Humo-periode. En mooie interviews genoeg, vond hij ook zelf. In een brief aan Ivo Michiels: `Ik mag dat zeggen omdat je goeie interviews altijd dankt aan de geïnterviewde, slechte aan de vragensteller.
* Wij verloren de onbaatzuchtigste poëzieliefhebber. Wij verloren Herman. Gelukkig hebben we zijn gedichten nog. - Anna Enquist
* Herman de Coninck probeert ons voortdurend te verleiden met her gewo-ne; van eenvoud maakt hij veelheid. Via knap uitgewerkre 'tics' suggereert hij daarenboven het speelse en hij weet dat te combineren met een subtiele feeling voor tijd en vooral voor sterfelijkheid. Hij noteert heel nauwkeurig: pointillisme neergezet met een stevige pen. - Gwy Mandelinck
* De poëzie van Herman de Coninck genoot zo'n indrukwekkende popu-lariteit dat sommigen het nog steeds bon ton vinden hem het recht te mis-gunnen dat elke dichter toekomt: te worden beoordeeld op her beste wat hij geschreven heeft. In het geval van Herman was dat niet gering. - Luuk Gruwez
* Herman was een centrale figuur in de Nederlandstalige literatuur, als dichter, criticus, essayist, als journalist en als redacteur. Hij leefde met en voor de poëzie. - Rutger Koptand
In de gedichten van De Coninck gaat het er niet om grote vraagstukken op te lossen, evenmin wordt er gepoogd een vaststaande waarheid te vinden. De dichter zoekt in zijn werk naar iets anders: het alledaagse. Door middel van speelse omgang met taal probeert hij de werkelijkheid te ontmaskeren, illusies te doorgronden en de absurditeit van het dagelijks bestaan bloot te leggen. Met prachtige beelden en onverbloemde bewoordingen geeft hij rake karakteriseringen van de wereld om hem heen. Daarnaast schroomt hij niet om in zijn gedichten zijn poëticale opvattingen openlijk uit te dragen.
Met Geef me nu eindelijk wat ik altijd al had bewijst Kristien Hemmerechts, weduwe van De Coninck en bezorgster van deze bloemlezing, zich als groot kenner van zijn werk.
Herman de Coninck, Vlaams dichter en bevlogen hoofdredactuer van het Nieuw Wereldtijdschrift, beheerste nog een derde metier: de kunst van het brieven schrijven. Hij was een even fervent als kundig beoefenaar van het genre. Omdat hij alle binnenkomende post bewaarde en al zijn eigen brieven voor verzending kopieerde, liet hij circa 15.000 brieven na: een unieke collectie die zowel in literair-historisch als persoonlijk opzicht prachtig materiaal bevat.Het was De Conincks wens dat er na zijn dood een strenge selectie uit zijn correspondentei gemaakt zou worden met het doel die te publiceren. Daaraan is met Een aangename postumiteit gehoor gegeven. Deze brieveneditie, die de periode van 1965- 1997 beslaat, is meer dan een waardevol literair tijdsdocument, met brieven aan al dan niet bevriende dichters, schrijvers en uitgevers uit binnen- en buitenland. Een aangename postumiteit is vooral een intrigerend egodocument waarin Herman de Coninck ons in 444 brieven deelgenoot maakt van zijn liefdes, onzekerheden, ergernissen, vreugden en verdriet.
Waar Herman de Coninck buiten de beslotenheid van zijn werkkamer ook gaat of staat - altijd en overal voelt hij zich op een aangename manier verloren. Als een prettig ontheemde reiziger schikt hij zich met een avontuurlijk gemoed in zijn rol van kruimel op de rok van het universum.
Dit is een verzameling verhalen en beschouwingen die Herman de Coninck schreef over de reizen die hij tussen 1988 en 1995 maakte.
Essays over poëzie (1995)van Herman de Coninck
Ergens halverwege deze bundel worden drie gedichten van de Engelse oorlogsdichter Edmund Blunden vrij vertaald, en er wordt een gedicht over Blunden aan toegevoegd. Dat laatste had net zo goed een essay over literair engagement kunnen worden. Het merkwaardige is namelijk dat Blunden de oorlog - die van 1914-1918 - bestrijdt met een nogal onverwacht wapen: zo veel mogelijk lieflijkheid. Hij schrijft wel eens over doden, maar liever over ongeneerde duiven op de laatste nog overeind staande muur van de kerk, of over de miljoenen madeliefjes en klaprozen rond het kasteel van Vlameringe. Het is navrant idyllisch.
'Zoals een beroepsinbreker aan een cijferslot prutst: zo klikt een gedicht soms ineens.' 'Een gedachte in een gedicht willen stoppen is zoiets als met een bokshandschoen een telefoonnummer draaien.' Twee lukrake citaten uit deze essaybundel. Herman de Coninck schrijft over poëzie zonder vakjargon: 'Een perfecte regel is een regel die zo mooi is dat niet uit te leggen valt waarom. Eva gerlach heeft vele van die regels. Dat zal wel haar uitdaging zijn om te blijven dichten, denk ik. En mijn uitdaging om over poëzie te blijven schrijven dan het geloof dat je dat desondanks kunt proberen uit te leggen.' Kortom, De Coninck schrijft over poëzie minder als criticus dan als collega. Hij vraagt zich af hoe je Faverey aan middelbare scholieren moet duidelijk maken. Ongeveer zoals je een horloge uiteenhaalt.