Sinds 2000 beschikken de financiële toezichthouders, de AFM en DNB, over de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen. De invoering van de bestuurlijke boete was het beleidsmatige antwoord op het zogenoemde handhavingstekort ten aanzien van de sociaaleconomische ordeningswetgeving. De bestuurlijke boete kan worden beschouwd als een systeemdoorbraak in de rechtshandhaving. De verwachtingen van de doelmatigheid waren dan ook hoog. De bestuurlijke boete zou voorzien in een lacune in de handhaving. Tegelijk was er ook kritiek. De bestuurlijke boete zou het bestuur en de bestuursrechter niet zijn toe te vertrouwen, de belangen van betrokkenen zouden beter zijn gewaarborgd binnen het straf(proces)recht.
Aan de hand van boetebesluiten, interviews met medewerkers van de toezichthouders en met advocaten, en jurisprudentie is de boetepraktijk van de financiële toezichthouders onderzocht: hoe wegen de AFM en DNB de betrokken belangen en bepalen zij de hoogte van de boete? Hoe verhoudt zich dat tot de discussie tussen de voor- en tegenstanders van de invoering van de bestuurlijke boete? Het onderzoek brengt een opmerkelijke discrepantie aan het licht tussen de beoogde doelen en werking van de boete en de toepassing in de praktijk. Dit werpt een nieuw licht op de `oude' bezwaren tegen de bestuurlijke boete: het ontbreken van tegenwicht en transparantie.
Onbemande luchtvaartuigen, vaak kortweg aangeduid als drones, zijn eenvoudig en goedkoop verkrijgbaar en alom wordt verwacht dat het civiele gebruik van drones door burgers, bedrijven en overheden de komende jaren enorm zal toenemen. Dit roept vragen op over wat technisch mogelijk is, wat juridisch toegestaan is en wat maatschappelijk wenselijk is.
In dit onderzoek wordt uitgebreid ingegaan op verschillende soorten drones, wat in de toekomst mogelijk wordt en welke kansen en bedreigingen drones met zich meebrengen. Drones uitgerust met camera's kunnen worden ingezet voor onder meer criminaliteitspreventie, rampenbestrijding, dijkinspecties, grensbewaking, landbouw en film en televisie. Andere toepassingen zijn drones die worden ingezet voor het vervoer van pakketjes en drones die worden voorzien van warmtesensoren voor het opsporen van hennepplantages. Drones met water, voedsel en medicijnen kunnen worden ingezet bij reddingsoperaties. De tendens is dat drones steeds kleiner, lichter, efficiënter en goedkoper worden. Daarnaast zullen drones steeds autonomer worden en steeds meer in staat zijn in zwermen te opereren.
Het gebruik van drones brengt ook risico's met zich mee, waaronder veiligheidsrisico's en privacyrisico's. Drones kunnen neerstorten op mensen en gebouwen of kunnen ander luchtverkeer verstoren, met slachtoffers en grote schade tot gevolg. Kwaadwillenden kunnen drones gebruiken voor het invliegen op mensen, het hinderlijk volgen van personen of het heimelijk bespieden van de buurvrouw. In dit onderzoek wordt uitgebreid ingegaan op de bestaande juridische kaders voor het gebruik van drones, waaronder de luchtvaartwetgeving, aansprakelijkheidsrecht, privacyrecht en strafrecht, waarbij knelpunten in de wet- en regelgeving aan bod komen. Ook wordt de Nederlandse situatie vergeleken met België, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Australië en de Verenigde Staten. Op basis van de bevindingen worden verdere waarborgen voor de privacy voorgesteld en contouren voor toekomstige wetgeving geschetst.
Jaarlijks worden in Nederland miljoenen delicten gepleegd.
Veel burgers, bedrijven en instellingen zijn slachtoffer van
criminaliteit. De publicatie `Criminaliteit en rechtshandhaving'
beschrijft in kwantitatieve termen waaruit deze criminaliteit bestaat,
wie ervan het slachtoffer is, door wie de criminaliteit wordt gepleegd,
wat ervan wordt opgespoord en wat de justitiële reactie hierop is.
Deze editie is de dertiende in de reeks en betreft een sterk
ingekorte uitgave, waarbij ontwikkelingen in criminaliteit en
rechtshandhaving voor met name de periode van 2007 tot en
met 2014 worden beschreven.
Jaarlijks worden in Nederland miljoenen delicten gepleegd. Veel burgers, bedrijven en instellingen zijn slachtoffer van criminaliteit. De publicatie 'Criminaliteit en rechtshandhaving' beschrijft in kwantitatieve termen waaruit deze criminaliteit bestaat, wie ervan het slachtoffer is, door wie de criminaliteit wordt gepleegd, wat ervan wordt opgespoord en wat de justitiële reactie hierop is.
Deze editie is de veertiende in de reeks en is qua opbouw vergelijkbaar met de vorige editie. Ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving worden voor met name de periode van 2007 tot en met 2015 beschreven.
Wat betekent het om op te groeien in een criminogene context en geen criminele carrière te ontwikkelen (resistance to crime)? Het antwoord op deze vraag wordt in dit boek onderzocht langs centrale thema's als veerkracht, individuele ontwikkeling en sociale context.
Zo wordt bekeken in hoeverre veerkracht en zelfsturing betekenisvol zijn ten aanzien van resistance to crime. Op basis van twintig bestudeerde levensverhalen worden zes bronnen van veerkracht besproken. Deze dragen bij aan het uitblijven van een criminele carrière en een aantal indviduele opgaven gedurende het leven.
Dit boek bevat daarmee aanknopingspunten om vanuit een positief-narratief handelingsperspectief het uitblijven van criminaliteit te versterken met aandacht voor persoonlijke betekenisgeving.
In Caribisch Nederland wordt een apart jeugdstrafrecht ingevoerd. Naar verwachting treedt in de loop van 2020 wetgeving in werking waarmee specifieke bepalingen voor jongeren die in aanraking komen met politie en justitie gaan gelden op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES). Met de introductie van het jeugdstrafrecht wordt het mogelijk om jeugddetentie toe te passen en krijgt de buitengerechtelijke afdoening een wettelijke basis. Dit onderzoek verschaft inzicht in de nieuwe wettelijke regeling en de aanpassingen in de jeugdstrafrechtelijke keten. Speciale aandacht is hierbij uitgegaan naar de wetgeving in andere delen van het Nederlandse Koninkrijk en de verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Kinderrechtenverdrag. Ook presenteert het belangrijke data over jongeren in het strafrecht en rapporteert over de ervaringen van sleutelpersonen in de (jeugd)strafrechtketen in Caribisch Nederland. Daarmee vormt dit onderzoek de basis voor het opzetten van een kwantitatieve en kwalitatieve monitor om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de invoering van een jeugdstrafrecht in Caribisch Nederland te kunnen bepalen.
Herstelrecht, oftewel restorative justice, is een vorm van alternatieve geschillenbeslechting (ADR), waarbij de betrokken partijen in staat worden gesteld om hun conflicten zo veel mogelijk zelf op te lossen, ook als die conflicten uit misdaad zijn ontstaan. Het herstellen van schade staat hierbij centraal; daarbij kan worden gedacht aan materiële en immateriële schade alsook relationele en morele schade.
Vooralsnog krijgt herstelrecht vrijwel uitsluitend aandacht binnen de rechtswetenschap en de criminologie. Deze bundel legt niet alleen de basis voor een meer multi- en interdisciplinaire doorontwikkeling van herstelrecht, maar ook voor een meer herstelgerichte benadering binnen andere vakgebieden en domeinen. De 27 bijdragen in deze bundel laten namelijk niet alleen zien dat de theorie en de praktijk van herstelrecht verrijkt kunnen worden van uit andere disciplines dan de rechts wetenschappen de criminologie, maar ook dat de filosofie achter en de uitgangspunten van herstelrecht een meerwaarde kunnen hebben binnen andere vakgebieden en domeinen dan de rechtswetenschap en de criminologie.
Deze bundel bevat reflecties op herstelrecht vanuit het perspectief van de biologie, de neurobiologie, de psychotraumatologie, de neuropsychologie en -filosofie, de emotiewetenschap, de victimologie, genderstudies, de sociologie, de bestuurskunde, de economie, fotografie en architectuur, de culturele antropologie, de koloniale geschiedenis, de corporate antropologie, de natuur- en milieufilosofie, de rechtstheorie en -filosofie, de mensenrechten, therapeutic jurisprudence, preventive law, transitional justice, internationale veiligheidsstudies, de literatuurwetenschap, de communicatiewetenschap, geweldloze communicatie, de boeddhologie, de joods-christelijke theologie en de islamologie.
In 2005 verscheen het Evaluatierapport van de Commissie-
Posthumus naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord.
Uit dit rapport werd duidelijk dat tunnelvisie in het opsporingsonderzoek
één van de belangrijkste oorzaken is geweest van de
rechterlijke dwaling in de Schiedammer Parkmoord. Sindsdien
hebben politie en het Openbaar Ministerie vele maatregelen
genomen die in brede zin moeten bijdragen aan het vergroten van
de kwaliteit en professionaliteit binnen de opsporing en vervolging.
Het gaat om maatregelen uit het Programma Versterking Opsporing
en Vervolging en uit het Programma Permanent Professioneel.
Een beperkter aantal maatregelen uit beide beleidsprogramma's
kunnen ook meer specifiek in verband gebracht worden met het
tegengaan van tunnelvisie in de opsporing. Dit onderzoek laat zien
welke gevolgen deze maatregelen hebben voor de praktijk van de
opsporing binnen zogenoemde Teams Grootschalige Opsporing
en in welke mate zij voorwaarden scheppen om tunnelvisie te
voorkomen. Daartoe is aan de hand van onder meer interviews en
observatieonderzoek gekeken hoe de maatregelen doorwerken in
1) de wijze waarop wordt omgegaan met het verzamelen, analyseren
en vastleggen van opsporingsinformatie, 2) hoe de sturing en
besluitvorming binnen een opsporingsonderzoek plaatsvindt
en 3) de wijze waarop over de genomen besluiten tegenspraak
en reflectie plaatsvindt. Verder wordt vanuit het perspectief van
rechercheurs en officieren van justitie ingegaan op de meerwaarde
en neveneffecten van beide verbeterprogramma's. Daarmee
geeft dit boek nieuwe inzichten in zowel de verworvenheden van
de programma's als ook de uitdagingen waarvoor politie en het
Openbaar Ministerie staan.
De afgelopen vijftien tot twintig jaar hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in de opsporing bij de Nederlandse politie. Eén van die veranderingen is de invoering van `tegenspraak'. Doel daarvan is het voorkomen van tunnelvisie in de opsporing. In dit onderzoek wordt nagegaan hoe het opsporingsproces in grootschalige rechercheonderzoeken verloopt en hoe de daarbij behorende tegenspraak plaatsvindt.
In dit boek wordt een gedetailleerd beeld geschetst van de tot op heden voor wetenschappelijk onderzoek grotendeels gesloten wereld van grootschalige opsporingsonderzoeken. Het laat zien hoe het opsporingsproces verloopt. In hoeverre hebben de opsporingsteams speelruimte om stil te staan bij afwijkende informatie of staan zij open voor nieuwe en afwijkende zienswijzen? In de praktijk gebruiken de teams die ruimte niet altijd. De factoren en omstandigheden die daarbij een rol spelen, worden in dit boek inzichtelijk gemaakt.
De auteur laat aan de hand van concrete gevallen zien met welke dilemma's tegensprekers worden geconfronteerd bij de uitvoering van hun taak en hoe zij daarmee omgaan. Tegensprekers moeten een balans zien te vinden tussen nabijheid en distantie ten opzichte van het opsporingsteam. Niet alleen de inhoudelijke inbreng van tegensprekers is van belang bij de wijze waarop zij in de praktijk hun werk doen, maar ook de sociale relaties waarbinnen tegenspraak plaatsvindt. Tegensprekers hanteren daarbij in de praktijk verschillende strategieën en stijlen die gevolgen hebben voor de doorwerking van tegenspraak.
Geconcludeerd wordt dat tegenspraak kan bijdragen aan de huidige opsporingspraktijk en gewezen wordt op een blijvend belang van tegenspraak. In de tegenspraakpraktijk zitten echter elementen die maken dat de bijdrage van tegenspraak beperkt blijft. Het boek sluit daarom af met enkele overwegingen die relevant lijken voor een verdere ontwikkeling van tegenspraak.
Renze Salet is werkzaam als onderzoeker bij de vakgroep Strafrecht & Criminologie van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Elk jaar wordt 2 procent van de bevolking slachtoffer van woninginbraak, waarbij sommige woningen zelfs meerdere keren het doelwit zijn. Dit boek rapporteert over een onderzoek dat kijkt naar de gezamenlijke invloed van kenmerken van huizen, straten en buurten op het intrinsieke inbraakrisico van woningen.
Op basis van een inventarisatie van onderzoek rond kenmerken die een woning, straat of buurt gevoelig kunnen maken voor inbraak is een observatie-instrument opgesteld. Met dit instrument zijn 1550 ingebroken en niet-ingebroken woningen geobserveerd. De resultaten daarvan laten toe heel wat veronderstellingen uit eerder onderzoek kritisch te evalueren. Uit het onderzoek komt het belang van toezichtmogelijkheden sterk naar voren en worden aanknopingspunten gegeven voor interventies die het inbraakrisico kunnen verlagen.
Dit boek is relevant voor onderzoekers, maar biedt zeker ook concrete inzichten voor politie of diefstalpreventieadviseurs. Het is ook uitermate geschikt voor een breder publiek dat naar informatie zoekt om de eigen woning inbraakveiliger te maken.
Er is steeds meer vraag naar neurowetenschappelijke kennis in het veld van Veiligheid en Justitie. Dat geldt ook voor de jeugdstrafrechtketen. In dit rapport wordt geïnventariseerd op welke manier neurowetenschappelijke kennis toegepast kan worden in de jeugdstrafrechtketen met betrekking tot de volgende drie onderwerpen: instrumentarium, preventiestrategieën en interventiemethoden.
Het rapport heeft een wegwijzerfunctie op het gebied van neurowetenschappelijke kennis. Er worden richtingen aangegeven en concrete voorbeelden aangedragen voor toepassingen in de jeugdstrafrechtketen. Daartoe is gebruikgemaakt van systematisch onderzoek naar literatuur uit binnen- en buitenland en van vraaggesprekken met experts uit wetenschap en praktijk.
Het rapport laat zien dat op dit moment al concrete neurowetenschappelijke toepassingen mogelijk zijn binnen de jeugdstrafrechtketen op het gebied van instrumenten, preventie en interventie. Het daadwerkelijk implementeren van neurowetenschappelijke kennis in de praktijk vraagt om de juiste expertise. Omdat neurowetenschappelijke toepassingen in de jeugdstrafrechtketen nog in de kinderschoenen staan, is het van belang om, tegelijk met de invoering van neurowetenschappelijke toepassingen, onderzoek te doen gericht op optimaliseren van de bruikbaarheid, effectiviteit en methodologische kwaliteit. Hoewel de kennis over neurobiologische factoren en antisociaal gedrag de laatste jaren sterk is gegroeid, zijn er ook nog veel hiaten wat betreft onderzoek op dit terrein. Om op de middellange termijn een stevige vernieuwende basis te ontwikkelen voor toepassingen wordt in dit rapport een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.