De West-Indische Compagnie heerst over de Afrikaanse Goudkust. Aan de
andere kant van de Atlantische Oceaan schreeuwen de plantages om goedkope
arbeidskrachten, maar het aanbod is schaars. Afrikaanse koninkrijken en
Europese compagnieën handelen volgens oude verdragen, die zorgvuldig
worden nagekomen. Als in november 1687 een dorpje in het Denkyira-rijk door
illegale slavenhalers wordt leeggeplukt, zijn daarom de rapen gaar. Hollanders,
Zeeuwen, Brandenburgers en andere Europeanen vechten om de buit, terwijl
lokale stammen proberen wapens te bemachtigen om zo hun invloed uit te
breiden. Het resultaat: een moeras van intriges, corruptie en geweld. In die
agressieve wereld leeft wit en zwart wantrouwend naast elkaar, verbonden door
hebzucht en geteisterd door hitte, ziekte en armoede. Aldemar Burghoutsz,
schipper van de Griffioen, probeert zijn ruimen vol te krijgen. Slaven brengen
geld op. Zij zijn vee. Kroesvee.
Het is het jaar 1678. De West-Indiëvaarder Sint Joris vertrekt
vol goede moed met een lading Schiedamse jenever en
een aantal passagiers richting Paramaribo. Ter hoogte
van de Kaapverdische Eilanden slaat het noodlot toe:
Algerijnse kapers enteren het schip en alle opvarenden
worden in de boeien geslagen. Na een reis vol ontberingen
verdwijnen de Hollanders in de wrede wereld van Moorse
slavenhandelaren.
Thomas Hees, afgezant van de Republiek in Algerije,
probeert uit alle macht een vredesverdrag met de
plaatselijke machthebbers te sluiten, om zo de Hollandse
koopvaarders in de Middellandse Zee te vrijwaren van
piraterij en de Hollandse slaven vrij te kopen. Maar de
concurrentie is hevig: Engelsen en Fransen schuwen geen
middel om Hees dwars te zitten. Tot overmaat van ramp
verschijnt er, te midden van intriges, bruut geweld en
verraad, een nog grotere vijand in Algiers: de Zwarte Dood.